
Recent heeft STELLANTIS (waaronder merken als Citroën, DS, Fiat, Alfa Romeo, Jeep, Peugeot en Opel vallen) haar Europese concessiehouder opgezegd. De opzeg zou ingaan op 31 mei 2021 en 2 jaar bedragen.
Vele concessiehouders zien zich hierdoor geconfronteerd met een onzekere toekomst. In het kader van de lopende concessieovereenkomsten hebben velen immers zwaar geïnvesteerd in onroerend goed (showroom, atelier, …) en dienen zij ook werknemers op te zeggen waardoor deze concessiehouders terecht de vraag stellen naar de financiële gevolgen van dergelijke opzeg.
Kan dit zomaar? Het antwoord is “ja, doch genuanceerd”.
Artikel X.36 WER (voorheen artikel 2 Alleenverkoopwet) stelt:
“Een voor onbepaalde tijd verleende, aan deze titel onderworpen verkoopconcessie kan, behalve bij grove tekortkoming van een van de partijen aan haar verplichtingen, niet worden beëindigd dan met een redelijke opzeggingstermijn of een billijke vergoeding die door partijen worden bepaald bij de opzegging van het contract.
Zijn partijen het niet eens, dan doet de rechter uitspraak naar billijkheid, eventueel met inachtneming van de gebruiken.”
Een opzegtermijn van 2 jaar kan afhankelijk van de duurtijd van de reeds verlopen concessieovereenkomst mogelijks billijk genoemd worden. Het is evenwel de vraag of STELLANTIS alle concessiehouder over dezelfde kam kan scheren. Wanneer een concessiehouder reeds meer dan 20 jaar optreedt en eenzelfde opzeg ontvangt als een meer recentere concullega, kan de eerste zich mogelijks terecht benadeeld voelen.
Bijkomend kan de concessiehouder ook aanspraak maken op een “billijke vergoeding” (artikel X.37 WER) die – al naar het geval – geraamd wordt in functie van de volgende elementen:
1° De bekende meerwaarde inzake cliënteel die door de concessiehouder is aangebracht en die aan de concessiegever verblijft na de beëindiging van het contract;
2° De kosten die de concessiehouder gedaan heeft met het oog op de exploitatie van de verkoopconcessie en die aan de concessiegever voordelen mochten opleveren na het eindigen van het contract;
3° Het rouwgeld dat de concessiehouder verschuldigd is aan het personeel dat hij verplicht is te ontslaan ten gevolge van de beëindiging van de verkoopconcessie. Zijn partijen het niet eens, dan doet de rechter uitspraak naar billijkheid, eventueel met inachtneming van de gebruiken.
Niet onbelangrijk is dat in geval de concessiehouder gerechtigd is op dergelijke vergoeding, de benadeelde concessiehouder bij de beëindiging van een verkoopconcessie met uitwerking voor het gehele Belgische grondgebied of een deel ervan, in elk geval de concessiegever in België kan dagvaarden, hetzij voor de rechter van zijn eigen woonplaats, hetzij voor de rechter van de woonplaats of de zetel van de concessiegever. Ingeval het geschil voor een Belgische rechtbank wordt gebracht, zal deze uitsluitend de Belgische wet toepassen (artikel X.39 WER).
Dergelijke billijke bijkomende vergoeding kan in dergelijk geval de bittere pil aanzienlijk verzachten.
Wenst u bijkomende informatie over onder meer concessie of agentuur overeenkomsten, neem gerust contact op met ons kantoor: